Vandaag al een aantal keren de telefoon misgelopen. Elke keer was ik net te ver bij de telefoon om hem binnen vier keer overgaan op te nemen. Maar net zat ik toevallig en de telefoon was binnen handbereik.
Aangezien het nummer onbekend is, neem ik niet al te vriendelijk op.
“Ja?” zei ik op vrij norse toon.
“Goedemiddag. Ik ben **** van de firma ****. Spreek ik met de heer ****?”
“Ja.” zei ik iets vriendelijker.
“Komt het u gelegen dat ik u bel?”
“Ach, wat zal ik zeggen. Zoals u gemerkt heeft, nam ik voorgaande keren niet op en nu wel, dus zal het nu wel uitkomen. Denkt u ook niet?”
“Daar zit wat in. Mag ik u wat vragen?”
“Dat mag altijd, maar probeert u mij niet iets te verkopen dan?”
“Nou . . . We hebben wel een leuke aanbieding voor u, maar dan moet ik u eerst wat vragen stellen.”
“Wat voor aanbieding heeft u dan voor mij?”
“Daar kom ik zo op. Helaas moet ik eerst een paar vragen stellen om iets te verifiëren.”
“Ja, maar straks heb ik geen animo voor de aanbieding en dan heeft u uw vragen voor niets gesteld en dat is zonde van uw tijd.”
“Dat zou kunnen, maar ik moet toch eerst de dingen verifiëren voor ik u kan vertellen wat de aanbieding is.”
“Gaat uw gang dan maar.”
“Goed, meneer. Mijn eerste vraag is: mag ik uw adres?”
“Nee, u mag mijn adres niet. Die is van mij en ik wil hem graag houden.”
Even bleef het stil. Op dit antwoord had hij nooit gerekend.
“Dus u wilt uw adres niet aan mij doorgeven?”
“Oh . . . bedoeld u dat? U vroeg of u mijn adres mocht hebben en daar begin ik niet aan. Ik woon op dit adres en wil hier blijven wonen en wil ook niet dat een andere man hier bij komt wonen op dit adres.”
“Nee, dat wil ik ook niet.”
“Waarom vraagt u dan of u mijn adres mag hebben? Bent u soms niet tevreden met uw eigen adres?”
“Daar ben ik heel tevreden mee.”
“Waarom wilt u die van mij dan hebben? Wilt u soms twee adressen hebben?”
“Nee. Ik wil graag uw adres om te verifiëren of ik de juiste persoon aan de telefoon heb.”
“Oh . . . ik snap het nu. Sorry, ik begreep u verkeerd.”
“Dat kan gebeuren, meneer. Dus wat is uw adres?”
“Met wie spreek ik ook al weer?”
“U spreekt met ****.”
Ondanks dat het een gewone Hollandse naam was, kon ik mij niet inhouden om de volgende vraag te stellen.
“Kunt u dat spellen?”
De man bleef vriendelijk en begon zijn naam te spellen.
“En bij welke firma werkt u?”
“Ik werk bij de firma ****.”
“Kunt u dat ook even spellen voor mij?”
Ik hoorde een kleine zucht aan de andere kant van de telefoonlijn, maar de man begon de firmanaam te spellen.
“Dank u. En u wilde mijn adres hebben?”
“Graag. Dan ik het verifiëren.”
“O jee . . . Ik hoor de piepjes dat de batterij van mijn telefoon leeg is. Ik spreek u later nog wel.”
Snel verbreek ik de verbinding en kijk naar mijn telefoon. Ik zie dat hij klaar is met opladen en haal het stekkertje van de oplader er uit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten