“Goedemorgen, mevrouw.”
Ik voel eens tussen mijn benen en merk dat er nog niets veranderd is aan mijn geslacht.
“Mevrouw? U noemt mij mevrouw?”
“O, sorry. Zei ik dat?”
“U weet niet eens wat u zegt?”
“Jawel, maar . . .”
“Dus u noemt mij bewust mevrouw, terwijl u duidelijk aan mijn stem kan horen dat ik al jaren geleden de baard in mijn keel heb gehad. Als u dan bewust mevrouw tegen mij zegt, dan kan ik het niet anders opvatten als een belediging.”
“Nee, nee.” zei ze snel, “Het was een verspreking van mij. Het komt namelijk zo . . .”
“Laat maar. Ik heb geen behoefte om uw smoesjes aan te horen.”
“Ik vind u niet echt vriendelijk, meneer.”
“Zou u vriendelijk blijven als u meneer genoemd zou worden, terwijl ik toch duidelijk aan uw stem kan horen dat u een vrouw bent?”
“Ach . . . ik zou er een grapje van maken.”
“Als u een bekende zou zijn geweest, dan zou ik er ook een grapje van gemaakt hebben. Maar ik ken u niet en u kent mij niet. Kunt u mij vertellen welke naam bij het telefoonnummer wat u nu belt hoort?”
“Ehhh . . . Nee, dat kan ik niet.”
“Dus u belt zomaar een nummer om iemand te beledigen?”
“Nou . . . Nee . . . De computer selecteert een telefoonnummer, maakt verbinding en dan koppelt de computer mij aan dat gesprek.”
“Dus u weet echt niet wie u aan het bellen bent?”
“Ik weet geen naam, nee. Die krijg ik doorgaans wel te horen als iemand opneemt.”
“Waarom zou ik mijn naam zeggen? Ik ga er van uit dat als iemand mij belt, ook weet dat die persoon mij belt, dus weet die persoon mijn naam al en is het voor mij niet nodig om mijn naam te noemen. En ik noem mijn naam zeker niet als mijn telefoon ‘nummer onbekend’ in het schermpje laat zien. En dat was bij u het geval.”
“Dat klopt, de computer schermt onze telefoonnummers af.”
“En dan verwacht u dat ik wel bekend ga maken wat mijn naam is? U weet niet eens of u een man of een vrouw aan de telefoon krijgt, dus u zegt maar wat. U heeft tenslotte 50% kans dat u goed gokt. Maar u had ook even kunnen luisteren, dan had u niet hoeven gokken naar mijn geslacht.”
“Dat was een kleine verspreking, meneer.”
“Noemt u dat maar klein. Ik kan u verzekeren dat het een groot verschil is. En u belt mij op een telefoonnummer dat nergens vermeld staat. Niet in een telefoonboek, niet bij de telefonische inlichtingen, totaal nergens. Dit telefoonnummer is alleen bij mensen bekend waaraan ik het heb doorgegeven en u hoort daar zeker niet bij.”
“Ik weet niet hoe dat werkt, meneer.”
“U weet niet wie u belt. U luistert niet of u een man of een vrouw aan de telefoon krijgt. U weet niet hoe het werkt. Dat schept niet echt vertrouwen in u en uw kunnen.”
“Nou . . . ik weet echt wel waar ik het over heb.”
“Is dat zo? Inmiddels weet u dat u een man aan de telefoon hebt. Maar u weet niet hoe ik heet en u weet niet mijn telefoonnummer. Het enige dat u weet is, afgezien dat u weet dat ik een man ben, eigenlijk niks. En u wilt mij een één of ander product verkopen?”
“Ik begin een heel sterk vermoeden te krijgen dat mij dat niet gaat lukken.”
“Geweldig! U weet nu al twee dingen. U weet dat ik een man ben en u weet dat u mij niks kan verkopen. Waarom belt u mij dan?”
“Dat heb ik niet gedaan, dat doet de computer.”
“Ja, en?”
“Nou . . . en dan schakelt de computer mij aan u door.”
“Met het gevolg dat u niet weet wie u aan de telefoon krijgt.”
“Dat klopt, meneer.”
“En u wilt dan iets verkopen aan iemand waar u niet eens de naam van kent.”
“Helaas werkt dat zo, meneer.”
“Ja, helaas wel. Al het persoonlijke is weg.”
“Maar het bespaart ons een hoop tijd, meneer.”
“Is dat zo? We zitten al ruim vijf minuten aan de telefoon en u heeft nog niet één zin van uw verkooppraatje kunnen vertellen. Waar zit dan uw tijdwinst in?”
“Ehhh . . . In dit geval is er geen tijdwinst. Het is eerder verloren tijd.”
“U begint het door te krijgen. Waren er maar mee zo slim als u, dan zou dat een hoop tijd schelen.”
“En omdat het verloren tijd is, stop ik maar met dit gesprek. Met u valt geen fatsoenlijk gesprek te voeren.”
En daar had ze helemaal gelijk in . . .
schitterend!!!
BeantwoordenVerwijderen